Middelgrote sloten

3.1. Omschrijving
Sloten, door de mens gegraven als onderdeel van poldersystemen in veenstreken of in de lage delen van de hogere zandgronden.
3.2. Kenmerken
Een middelgrote sloot dat onderdeel is van een groter hydrologisch systeem. De watertoevoer bestaat uit neerslagwater, wateraanvoer en drainage uit de aangrenzende percelen (soms kwelwater). In enkele gevallen zijn de sloten geheel geïsoleerd.
3.3. Streefbeelden
Helder water met een goede waterkwaliteit met name op het vlak van voedselrijkdom. Een diversiteit aan plantengroei op de oever en in het water. De natte oevers zijn flauw en vallen niet droog. Aanwezigheid van verlandingsvegetatie. Het water heeft een natuurlijk fluctuerend waterpeil.
Het water is helder en heeft een goede waterkwaliteit met name op het vlak van voedselrijkdom. De oevers hebben zo veel mogelijk een flauw talud en vallen alleen in droge perioden droog.
De sloot zelf valt niet droog en heeft een natuurlijk waterpeil, dat wil zeggen hoog in de winter en laag in het voorjaar en zomer, zodat moerasplanten kunnen kiemen.
Verder zijn plas-draszones langs de sloot aanwezig met diverse en structuurrijke water- en oevervegetaties.
3.3.1. Doelsoorten
In de grotere sloten vinden we de waterlelie. De oeverbegroeiing is soortenrijk met moerasachtige soorten als gele lis. Er is een zeer rijke, aan planten gebonden, macrofaunagemeenschap. Ook de visfauna bestaat uit plantenminnende soorten als zeelt.
Doelsoorten | Kenmerken | ||
---|---|---|---|
vis | zeelt | watertype | M8 |
macrofauna | vroege glazenmaker | breedte (meter) | 3-8 |
planten | waterlelie, gele lis | stroomsnelheid | < 3 |
overig |
3.3.2. Gewenst beheer
Een natuurlijk peilbeheer voeren. Maaibeheer uitvoeren om te voorkomen dat de watergang helemaal dichtgroeit of verland. Bij het maaien maximaal 50% van de watergang (ene helft) het ene jaar en maximaal 50% van de watergang het andere jaar laten staan. Baggerwerkzaamheden extensief uitvoeren enkel om verregaande verlanding tegen te gaan, zuurstofloze sliblaag te voorkomen en om nutriënten af te voeren. Daarbij de baggerwerkzaamheden zo uitvoeren dat aanwezige vissen en macrofauna zoveel mogelijk in het water blijven (of daar snel weer in terugkomt). Indien bekend is dat bittervoorn voorkomt: zoetwatermosselen terugzetten indien deze bij maai- of baggerwerkzaamheden per ongeluk op de kant terecht komen.
3.4. Kwaliteitsbeeld
3.4.1. B-kwaliteit - belevingswater
Sloten van dit type zijn jaarrond watervoerend en het peil is, indien mogelijk, natuurlijk. Het water is helder met doorzicht tot op de bodem. De sloot wordt gevoed door kwel- en/of regenwater. De oevers zijn niet beschoeid en hebben over minimaal de helft van de lengte flauwe taluds. Ze worden jaarlijks gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Bij het maaien minimaal 25% van de watervegetatie laten staan d.m.v. stroombaanmaaien (de stroombaan maaien en de vegetatie langs de kanten laten staan). Hoewel het water rijk is aan voedingsstoffen, vindt geen woekering plaats van onderwaterplanten; ook draadalgen en kroos domineren niet. De waterplantenflora is divers.

B-kwaliteit - belevingswater
3.4.2. C-kwaliteit - gebruikswater
Sloten van dit type zijn watervoerend maar kunnen ook gedeeltelijk droogvallen. Het water is helder met doorzicht tot op de bodem. Het zomer- en winterpeil zijn, indien mogelijk, gelijk. De oevers zijn niet beschoeid en hebben over ongeveer 25% van de helft van de lengte flauwe taluds. Ze worden jaarlijks gemaaid, waarbij het maaisel, indien mogelijk, wordt afgevoerd. Het water is voedselrijk en plaatselijk komt slibophoping voor, waardoor er woekering plaatsvindt van smalle waterpest en sterrenkroos; ook draadalgen en kroos komen voor. De bedekking van deze soorten bedraagt niet meer dan 25%.

C-kwaliteit - gebruikswater
3.4.3. D-kwaliteit - basiswater
Sloten van dit type zijn watervoerend maar kunnen ook gedeeltelijk droogvallen. Het water is helder met doorzicht tot op de bodem. Hoewel het zomer- en winterpeil gelijk kunnen zijn, is er meestal sprake van een tegengesteld peil. De oevers zijn niet beschoeid, maar hebben meestal wel een steil talud. Ze worden jaarlijks gemaaid, waarbij het maaisel, indien mogelijk, wordt afgevoerd. Het water is voedselrijk en plaatselijk komt slibophoping voor. Draadalgen en kroos komen frequent voor maar hun bedekking bedraagt niet meer dan 50%.

D-kwaliteit - basiswater