6. Poelen en kolken
6.1. Omschrijving
Kleine ondiepe plassen. De ondiepe plassen kunnen van natuurlijke oorsprong zijn, maar zijn veelal door de mens gegraven, bijvoorbeeld als veedrenkpoel of als plas in een eendenkooi. Sommige zijn ontstaan door een natuurlijk proces in een cultuurlandschap, zoals ondiepe wielen na een dijkdoorbraak bij hoog water.
6.2. Kenmerken
De plassen zijn geïsoleerd van andere wateren en hebben een bodem van zand, klei of veen. Ze worden gevoed door grond- en/of regenwater. De meeste meertjes, poelen en kolken in ons beheergebied zijn mineralenrijk, gebufferd en rijk aan plantenvoedingsstoffen.
6.3. Streefbeelden
Bij voorkeur liggen deze wateren geïsoleerd in het landschap ten opzichte van ander water. Ze hebben helder water en zijn maximaal 2,0 meter diep. De brede flauwe oevers hebben een flauw talud dat in de zomer voor een deel droogvalt. In het water groeien zowel ondergedoken waterplanten als drijfbladplanten met een bedekking van ongeveer 50%. Langs de oevers vinden we een 3-5 meter brede vegetatie van moerasplanten.
6.3.1. Doelsoorten
De gewenste soorten planten en dieren zijn afhankelijk van het natuurdoel voor en de abiotische omstandigheden in de plas. In een plas op klei bijvoorbeeld groeien andere soorten planten dan in een zand- of veenplas.
Voor de waterspin dient het water helder te zijn en is onderwatervegetatie nodig. Drijvend fonteinkruid groeit op zonnige plaatsen in ondiep, helder, stilstaand en niet al te voedselrijk water. De kamsalamander heeft een voorkeur voor kleinschalige waardevolle cultuurlandschappen waar ook houtwallen en struweel aanwezig is. Ook de ringslang is gebonden aan een waterrijke leefomgeving, maar heeft ook drogere plekken nodig voor zijn voortplanting.
Hoger op het talud bepalen kleurige ruigtekruiden als grote kattenstaart het beeld. Rondom de plas vinden we een bloemrijke graslandvegetatie met hier en daar een boom. Vissen komen niet voor in kleine poelen. In grote kolken kunnen vissen van stilstaand water als zeelt, snoek en ruisvoorn voorkomen.
Doelsoorten | Kenmerken | ||
---|---|---|---|
vis | watertype | M11, M25, M27 | |
macrofauna | waterspin | breedte (meter) | < 3 |
planten | drijvend fonteinkruid | stroomsnelheid | |
overig | kamsalamander, ringslang |
6.3.2. Gewenst beheer
Langs poelen en kolken komt een onbemeste bufferzone voor. Om open water te houden de begroeiing, indien nodig, deels verwijderen (per 5 jaar maximaal 1/3 van begroeiing).
Het hoge talud bestaat voor 25% uit elzen en wilgen (in het bijzonder aan de noordzijde) en voor 75% uit bloemrijk grasland. Dit wordt in stand gehouden door één tot twee keer per jaar te maaien en het maaisel af te voeren. Indien maaisel blijft liggen treedt ongewenste verruiging op.
6.4. Kwaliteitsbeeld
6.4.1. B-kwaliteit - belevingswater
Dit water is helder met doorzicht tot op de bodem. De oevers zijn voor meer dan de helft flauw, maar hebben ook steile delen. Het water is weliswaar rijk is aan voedingsstoffen, maar er vindt geen woekering plaats van onderwaterplanten; ook draadalgen en kroos domineren niet. Langs de oevers staan nu eens waterzuring, gele lis, en grote kattenstaat, dan weer riet en lisdoddes.
Er is een rijke, aan planten gebonden, macrofaunagemeenschap. De vegetatie op het hoge talud is bloemrijk; dankzij het beheer van één tot twee keer per jaar maaien en afvoeren of door extensieve begrazing.
B-kwaliteit - belevingswater
6.4.2. C-kwaliteit - gebruikswater
Het water is helder met doorzicht tot op de bodem. De oevers zijn meestal steil, waardoor er slechts een smalle zone met moerasplanten is. Het water is voedselrijk en soms komt slibophoping voor. Waterplanten bedekken niet meer dan 25% van het water. Drijvende waterplanten als Gele plomp kunnen domineren, maar ook draadalgen en kroos. De bedekking van de laatste twee soorten is minder dan dan 25%.
Langs de oevers groeit riet. De vegetatie op het hoge talud is voor minder dan de helft bloemrijk, voor de andere helft bestaat ze uit gazons of ruigte. Ook bomen komen voor. In de macrofaunagemeenschap komen soorten voor die op planten leven zoals slakken.
C-kwaliteit - gebruikswater
6.4.3. D-kwaliteit - basiswater
Het water is helder met doorzicht tot op de bodem. De oevers zijn steil, waardoor er slechts een smalle zone met moerasplanten is. Het water is voedselrijk waardoor er plaatselijk slibophoping voorkomt. Er komt een beperkt aantal algemene waterplanten voor. Drijflagen van kroos en/of draadalgen kunnen voorkomen tot 50%. De vegetatie op het hoge talud is voor minder dan de helft bloemrijk, voor de andere helft bestaat ze uit gazons of andere beplanting. In de macrofaunagemeenschap komen soorten voor die op planten leven zoals slakken.
D-kwaliteit - basiswater