Kleine (sprengen)beken of bovenloop

1.1. Omschrijving
Smalle, ondiepe, langzaam stromende bovenlopen van beken die als bron op de hellingen van stuwwallen beginnen. Op de Veluwe zijn de bovenlopen in veel gevallen sprengenbeken.
1.2. Kenmerken
Bovenlopen liggen veelal in bebost gebied. Oeverbegroeiing bestaat uit bos (minstens 50-75%), afgewisseld met open plekken. Ze zijn ondiep en slingeren met korte bochten door het landschap. De bodem bestaat op de Veluwe uit zand. Sprengenbeken zijn veelal recht, hebben steile oevers en zijn vaak opgeleid.
1.3. Streefbeelden
De beek loopt slingerend door het landschap en heeft natuurlijk gevormde oevers; waaronder steile en holle oevers. Er is een continue aanvoer van grondwater die zorgt dat de spreng stroomt en niet droogvalt. In de beek is variatie in stroming en substraat, waarbij bladpakketten, takken, boomstammen en detritusbanken afwisselen met van nature voorkomende zand- of grindbodems.
De oevers zijn begroeid met bomen en struiken afgewisseld met open plekken. Het vasthouden van de steile oevers vindt plaats door middel van boomwortels. Snel en langzaam stromende delen met grind- en detritusrijke slibbanken wisselen elkaar af.
Boven het water hangen takken; in het water bevinden zich inhangende takken en dood hout. Schaduw is belangrijk om de watertemperatuur niet te hoog te laten oplopen in de zomer.
1.3.1. Doelsoorten
In het heldere water groeien op plekken met weinig of geen schaduw wortelende waterplanten waaronder grote waterranonkel en duizendknoopfonteinkruid. Rossig fonteinkruid komt voor in bovenlopen met een sterke kwel van koel water. De macrofaunagemeenschap leeft in of op de zandige en grindrijke waterbodem en op dood hout. Steenvliegen, kevers, vedermuggen en libellen zijn belangrijke groepen. Van de vissen zijn de stromingsminnende soorten beekprik en rivierdonderpad doelsoorten. De beekprik heeft een grindrijke bodem nodig afgewisseld met detritusrijke slibbanken. De rivierdonderpad heeft een voorkeur voor stromend water met voldoende schuilgelegenheid en relatief hoge zuurstofwaarden.
Doelsoorten | Kenmerken | ||
---|---|---|---|
vis | rivierdonderpad | watertype | R4 |
macrofauna | beekoeverlibel | breedte (meter) | 1-3 |
planten | rossig fonteinkruid | stroomsnelheid | < 50 cm (centimeter)/s (seconde) |
overig |
1.3.2. Gewenst beheer
Waterkwantiteit en -kwaliteit van het inzijgingsgebied worden bewaakt: er vindt geen onttrekking van water, geen verbetering van de afwatering en geen inzijging van eutroof (landbouw)water plaats.
Indien de beek is gelegen in landbouwgebied, worden 5-10 meter brede randen niet bemest. Beplanting vrijuit laten groeien. Zo min mogelijk onderhoud uitvoeren aan de spreng. Afgevallen bladeren, takken en ander dood hout blijft pleksgewijs in de beek liggen.
Als onderhoud nodig is voor borging van voldoende stroming en watervoerendheid, dit in het najaar of winter, handmatig of met klein materieel uitvoeren. De aanwezige substraatvariatie zoveel mogelijk in tact laten. Vegetatie in het water en op de oever blijft geclusterd staan (minimaal 25%). Ook detritus blijft voor minimaal 25% van het oppervlak op de beekbodem liggen. Boomopslag langs het water laten staan en uit laten groeien tot hoge bomen. Indien grind van nature aanwezig is, deze niet verwijderen bij maai- of baggerwerkzaamheden.
1.4. Kwaliteitsbeeld
1.4.1. B-kwaliteit - belevingswater
Dit water voldoet deels aan het streefbeeld. Soorten als paarbladig goudveil, grote waterranonkel, duizendknoopfonteinkruid en beekprik kunnen hier en daar voorkomen. De beek is jaarrond watervoerend, heeft structuurvariatie en is grotendeels beschaduwd.
In tegenstelling tot het streefbeeld slingert de beek weinig, is diep ingesneden, gegraven, en ook beschoeid en opgeleid. Langs de randen zijn veelal paden aanwezig.

B-kwaliteit - belevingswater
1.4.2. C-kwaliteit - gebruikswater
Beken van deze kwaliteit stromen een groot deel van het jaar, maar kunnen ook droogvallen. Er komen weinig tot geen doelsoorten voor. Beschaduwing is er soms wel en soms niet. Plaatselijk is nog wel structuurvariatie aanwezig in de vorm van bladeren. Beheer is nodig voor een goede afvoer. Bedreiging is te intensief maai- of schoningsbeheer. Een andere bedreiging is foutief kapbeheer waardoor paarbladig goudveil in zijn voortbestaan wordt bedreigd.

C-kwaliteit - gebruikswater
1.4.3. D-kwaliteit - basiswater
Beken van deze kwaliteit stromen een deel van het jaar, hebben soms stagnerend water en vallen ook droog. Ze zijn onbeschaduwd en liggen meest in agrarisch gebied, waardoor het water erg voedselrijk is. Er komen geen doelsoorten voor maar nog wel algemene soorten waterplanten als smalle waterpest en stomphoekig sterrenkroos. Bedreiging is het wegvallen van stroming en instroom van met nutriënten verrijkt landbouwwater.

D-kwaliteit - basiswater